Ebben
en vloeden
Negen
jaar ben ik en bij oma aan het strand, ieder jaar hetzelfde
eigenlijk, zes weken mag ik bij haar logeren. Oma heeft een huisje op
het strand, aan het duin en alles is net als in een echt huis maar
dan even anders. Een wasmachine heeft ze niet, wel zo'n ding waar je
je kleren doorrolt en dan zijn ze plat uitgewrongen. Dan hangen oma
en ik ze samen aan de lijn op, met de roze knijpers die we laatst
samen hebben gekocht, want van roze houd ik namelijk.
's
Morgens haal ik oma's krantje op, bij Sjon in zijn hokje, waar hij om
zes uur 's morgens al is, zijn moeder komt later. Zijn moeder zegt
nooit een woord, ze lacht alleen maar.
Het
houten hok aan de kustlijn, daar bewaart hij alles wat hij vindt op
het strand, 's avonds voor de zon onder gaat vist hij. Die vlag is
van een oude handdoek gemaakt. Hij is de man van het strand en ik wil
later wel de vrouw van het strand worden.
Mijn
badpak is nog een beetje nat, ik heb net gezwommen in de zee. Een dag
onder de douche, een dag zwemmen, om en om, zegt oma altijd en
vandaag is het zwemdag.
Ik
wacht voor het houten raam, zonder glas erin want dat maakt de wind
altijd stuk dus nu is het een open raam. De deur gaat open en daar
komt Sjon met de krant.
'Kijk,'
zegt Sjon en hij vouwt de krant open in het midden. Ik kijk naar
mijzelf, een foto in de krant, in mijn streepbadpak. Ik kijk naar
Sjon.
'Hoe
kan dat nou,' zeg ik.
'Eergisteren
weet je nog,' zegt Sjon dan en ik weet het niet meer.
Maar
iemand had een foto gemaakt van mij en Sjon had verteld over het
strand, over de mensen in de huisjes aan zee.
Als
oma de krant inkijkt zal ze verrast zijn, misschien wel trots. Mijn
meisje, zegt ze dan en alleen oma zegt dat tegen mij.
Ik
loop naar de zee en leg mijn oor op het zand. Ik kijk naar de golven
en voel het water. Ik spring over een golf en ga dan zitten op het
zand.
Eerst
kijk ik naar de horizon en dan naar links en rechts. Zo groot is de
wereld denk ik. Ik luister naar de golven, want ik versta ze. Ze
vertellen mij veel en ik vertel terug. Soms vragen ze rollend iets en
dan antwoord ik springend; dat hebben we zo afgesproken. Ik ken de
zee, met eb en vloed, en de zee kent mij.
Af en
toe zing ik een liedje, meestal wanneer ik twee grote schelpen heb
gevonden die ik om mijn oren doe en de zee zingt dan, zo mooi is
dat, ik voel mijn zoute tranen rollen over mijn wangen van geluk.
Sjon's
moeder komt vaak eventjes naast mij zitten, ze wrijft over mijn
ruggetje en dat vind ik heel fijn. Ze is erg lief. En dan sluit zij
haar ogen en zitten we als twee kleermakertjes aan de kustlijn. Zij
weet ook hoe je moet praten met de zee, zij doet het al jaren en
heeft het mij geleerd, een tijdje geleden.
Samen
leggen we onze oren op het zand, eerst altijd het linker oor. Dan pas
de rechter. En erna zitten we op onze knietjes en dan knikken we of
schudden nee met ons hoofd, dat ligt eraan wat de zee zegt. Dat weet
je maar nooit.
De zee
is vandaag kalm maar vorige week was hij woest, wat een grote golven
rolden het strand op.
Als
Sjon eraan komt kijkt hij naar ons en lacht. Hij heeft dit vast niet
aan de meneer van de krant verteld anders zou iedereen denken dat we
kierewiet waren.
Dan
loop ik de zee in, rustig en Sjon's moeder ook, ze tilt haar rok op,
want ze wil niet meer in een badpak. Ik mag tot mijn knieën en
verder ga ik ook niet, oma zegt dat ik altijd moet oppassen voor
muien, want die nemen je mee naar de bodem van de zee, en daar is
niet dezelfde wereld als bij Alice in Wonderland, zegt
ze dan. Ik vind dat toch een raar boek dus ik doe het maar niet.
Laatst
had ik een kuil gegraven, een hele diepe zodat ik het zeewater kon
zien. Ik wilde erin staan en uiteindelijk stond ik er ook in en
gooide de kuil dicht met zand. Mijn armen en hoofd kwamen boven het
zand uit en ik genoot. Ineens merkte ik dat ik vast zat, het leek wel
of ik vastgezogen werd. Ik schreeuwde hard maar niemand hoorde mij,
een paar mensen op het strand keken wel maar deden niets. Ik
probeerde met mijn handen het zand weg te halen en tranen rolden over
mijn wangen. Zielige zoute tranen waren dat! Ik riep de zee, help mij
zee, maar de golven waren te ver weg en ik riep Sjon, echt heel hard.
Ik was
ontzettend bang en probeerde het zand weg te halen, mijn schep lag te
ver dus ik deed alles met mijn handen.
Het
duurde echt lang en ineens was daar Sjon's moeder, die als een hondje
mij uit probeerde te graven en later heeft ze Sjon ook uit zijn hok
gehaald, maar die wiebelde op zijn beentjes en dan wist ik dat hij
teveel uit die fles die hij laatste gevonden had, op een morgen op
het strand, hij had dan teveel er aan gelurkt.
Ik
staar naar de foto in de krant.
Sjon
is meegenomen door de zee en oma is meegewaaid met de wind.
De zee
vraagt en wij antwoorden, een dagje wel en een dagje niet, de taal
van de zee is de enige taal, die zij spreekt, met eb en vloed als
letters, de golven zijn de woorden.
Samen
aan de zee.
Sjon's
moeder en ik.
Dit verhaal (naar aanleiding van een foto een tekst schrijven voor een wedstrijd) ontving een eervolle vermelding van de Schrijfacademie.