vrijdag 25 april 2014

Slotscène voor Ulysses James Joyce


Mijn tenen zijn vol blaren na al dat lanterfanten in de stad.
Mijn wimpers kleven aan het onderste ooglid, zandkorrels, mijn tong is een rauwe lap, ik proef de cacao van gisteren, onder mijn neus, ik wil het liefste even wroeten in die neusgaten, een aangename vieze fijne bezigheid.
Molly's tenen op het kussen wil ik kussen, ik moet plassen als een paard, eerst mijn ogen openen. Een volledig gevulde blaas, mijn lid staat als een tentstok, een grappige vorm die het laken omhoog duwt, mijn bivaktent, mijn domein.
Molly's hand om de tentstok voelen, ja alstublieft, ik wil eerst mijn ogen openen, de pis wegpiesen, dan smelten als de cacao in de beker, die ik zo graag lust, de lust van het lid voelen om te vrijen.
Haar tenen zoeken mijn oor, ik open mijn zandogen, sluit ze direct. Het zonlicht valt binnen door die pluche gordijnkier.
Er ontsnapt zoveel gas uit Molly's bollen, uit dat anusgat, ik ben genoodzaakt mijn hoofd af te wenden, wil ik deze dag nog gaan meemaken, ik lik even boven mijn neus waar ik restjes cacao opzoek, tegelijkertijd wil ik mijn buis van Eustatius behoeden voor drukverandering, mijn oor leg ik op het kussen, gelukkig heb ik nog niet in mijn neus gewroet, er zit nog stof en vuil in, een stevige substantie die assisteert om haar wind niet te ruiken, mijn neus filtert.
Mijn hersenpan is nog niet in fruitige staat om goed na te denken, het knarst, barst, in die pan vol intelligentie, gedurende de dag gebruik ik graag dit deel van mijn lichaam om te converseren, te oreren, te proberen mensen tot andere meningen te brengen, hun hersens te verlengen, mijn woorden te schenken, te wenken en ach, de dialoog te bedenken.
Nu aandacht schenken.
Molly lijkt te ontwaken en wil onmiddelllijk ontbijten, daar kan je gif op in nemen, ja dat heeft ze al verspreid net. Ik betast haar tenen, streel haar holte van haar elegante voet, waardoor ze kirt, een geluid waar ik van houd, een erotische trilling zomaar door genot, door strelen, door de lust, dat heeft ze weleens verteld.
Een voorpretje.
Ze zingt van tiptoe through the tulips. Molly wil naar de tuin waar de wilgenboom staat; eerst het ontbijt, ik loop op mijn voetbed, mijn lid wijst naar het watercloset.



Schrijfwedstrijd city2cities 2014; een slotscène schrijven voor Ulysses. Genomineerd en verschenen in de bundel Ja o Ja.

dinsdag 28 januari 2014

Ebben en Vloeden


Ebben en vloeden

Negen jaar ben ik en bij oma aan het strand, ieder jaar hetzelfde eigenlijk, zes weken mag ik bij haar logeren. Oma heeft een huisje op het strand, aan het duin en alles is net als in een echt huis maar dan even anders. Een wasmachine heeft ze niet, wel zo'n ding waar je je kleren doorrolt en dan zijn ze plat uitgewrongen. Dan hangen oma en ik ze samen aan de lijn op, met de roze knijpers die we laatst samen hebben gekocht, want van roze houd ik namelijk.
's Morgens haal ik oma's krantje op, bij Sjon in zijn hokje, waar hij om zes uur 's morgens al is, zijn moeder komt later. Zijn moeder zegt nooit een woord, ze lacht alleen maar.
Het houten hok aan de kustlijn, daar bewaart hij alles wat hij vindt op het strand, 's avonds voor de zon onder gaat vist hij. Die vlag is van een oude handdoek gemaakt. Hij is de man van het strand en ik wil later wel de vrouw van het strand worden.
Mijn badpak is nog een beetje nat, ik heb net gezwommen in de zee. Een dag onder de douche, een dag zwemmen, om en om, zegt oma altijd en vandaag is het zwemdag.
Ik wacht voor het houten raam, zonder glas erin want dat maakt de wind altijd stuk dus nu is het een open raam. De deur gaat open en daar komt Sjon met de krant.
'Kijk,' zegt Sjon en hij vouwt de krant open in het midden. Ik kijk naar mijzelf, een foto in de krant, in mijn streepbadpak. Ik kijk naar Sjon.
'Hoe kan dat nou,' zeg ik.
'Eergisteren weet je nog,' zegt Sjon dan en ik weet het niet meer.
Maar iemand had een foto gemaakt van mij en Sjon had verteld over het strand, over de mensen in de huisjes aan zee.
Als oma de krant inkijkt zal ze verrast zijn, misschien wel trots. Mijn meisje, zegt ze dan en alleen oma zegt dat tegen mij.
Ik loop naar de zee en leg mijn oor op het zand. Ik kijk naar de golven en voel het water. Ik spring over een golf en ga dan zitten op het zand.
Eerst kijk ik naar de horizon en dan naar links en rechts. Zo groot is de wereld denk ik. Ik luister naar de golven, want ik versta ze. Ze vertellen mij veel en ik vertel terug. Soms vragen ze rollend iets en dan antwoord ik springend; dat hebben we zo afgesproken. Ik ken de zee, met eb en vloed, en de zee kent mij.
Af en toe zing ik een liedje, meestal wanneer ik twee grote schelpen heb gevonden die ik om mijn oren doe en de zee zingt dan, zo mooi is dat, ik voel mijn zoute tranen rollen over mijn wangen van geluk.
Sjon's moeder komt vaak eventjes naast mij zitten, ze wrijft over mijn ruggetje en dat vind ik heel fijn. Ze is erg lief. En dan sluit zij haar ogen en zitten we als twee kleermakertjes aan de kustlijn. Zij weet ook hoe je moet praten met de zee, zij doet het al jaren en heeft het mij geleerd, een tijdje geleden.
Samen leggen we onze oren op het zand, eerst altijd het linker oor. Dan pas de rechter. En erna zitten we op onze knietjes en dan knikken we of schudden nee met ons hoofd, dat ligt eraan wat de zee zegt. Dat weet je maar nooit.
De zee is vandaag kalm maar vorige week was hij woest, wat een grote golven rolden het strand op.
Als Sjon eraan komt kijkt hij naar ons en lacht. Hij heeft dit vast niet aan de meneer van de krant verteld anders zou iedereen denken dat we kierewiet waren.
Dan loop ik de zee in, rustig en Sjon's moeder ook, ze tilt haar rok op, want ze wil niet meer in een badpak. Ik mag tot mijn knieën en verder ga ik ook niet, oma zegt dat ik altijd moet oppassen voor muien, want die nemen je mee naar de bodem van de zee, en daar is niet dezelfde wereld als bij Alice in Wonderland, zegt ze dan. Ik vind dat toch een raar boek dus ik doe het maar niet.

Laatst had ik een kuil gegraven, een hele diepe zodat ik het zeewater kon zien. Ik wilde erin staan en uiteindelijk stond ik er ook in en gooide de kuil dicht met zand. Mijn armen en hoofd kwamen boven het zand uit en ik genoot. Ineens merkte ik dat ik vast zat, het leek wel of ik vastgezogen werd. Ik schreeuwde hard maar niemand hoorde mij, een paar mensen op het strand keken wel maar deden niets. Ik probeerde met mijn handen het zand weg te halen en tranen rolden over mijn wangen. Zielige zoute tranen waren dat! Ik riep de zee, help mij zee, maar de golven waren te ver weg en ik riep Sjon, echt heel hard.
Ik was ontzettend bang en probeerde het zand weg te halen, mijn schep lag te ver dus ik deed alles met mijn handen.
Het duurde echt lang en ineens was daar Sjon's moeder, die als een hondje mij uit probeerde te graven en later heeft ze Sjon ook uit zijn hok gehaald, maar die wiebelde op zijn beentjes en dan wist ik dat hij teveel uit die fles die hij laatste gevonden had, op een morgen op het strand, hij had dan teveel er aan gelurkt.

Ik staar naar de foto in de krant.
Sjon is meegenomen door de zee en oma is meegewaaid met de wind.
De zee vraagt en wij antwoorden, een dagje wel en een dagje niet, de taal van de zee is de enige taal, die zij spreekt, met eb en vloed als letters, de golven zijn de woorden.
Samen aan de zee.
Sjon's moeder en ik.



Dit verhaal (naar aanleiding van een foto een tekst schrijven voor een wedstrijd) ontving een eervolle vermelding van de Schrijfacademie.