dinsdag 21 februari 2012

Arie

Arie is een grote man, lief en altijd goedlachs. Arie heeft hele grote handen en was ooit kampioen worstelen toen hij jong was. Arie is de held van mijn zoon, al jaren.
Arie woonde niet ver van ons vandaan en als je om de hoek van de straat op de stoep bleef lopen was je al bij het huisje van Arie. Een klein huisje met een woonkamertje vol met tierelantijntjes, herinneringen en gezelligheid.
In dat huisje wonen Arie met zijn vrouw, die ook nog eens Vrouw heet, ja, echt waar en ze wonen er al heel wat jaren.
Eerst woonden ze naast dat huisje dat zelfs ietsje groter was, geloof ik, maar toen zijn ze verhuisd naar het kleine huisje. Waarom ben ik eigenlijk vergeten.
Maar goed, de verhuizing was zo gedaan, van huis naar huis.
Mijn zoon houdt van Arie, vanaf het moment dat hij zijn grote vriend is geworden. 
Arie kon dingen vertellen en verzinnen die geen ander mens kon verzinnen of misschien was het wel echt gebeurt, dat wist je nooit. Geloven deed je het altijd.
Want Arie kon alles, zei mijn zoon beslist, toen hij nog klein was.
Het contact verwaterde toen zoon echt groot werd maar tja, echte liefde roest niet dus zoon ziet Aar weer.
En dat vindt zoon fijn want Arie zit voor altijd in zijn hart. Vrouw ook trouwens.
Maar nu is Arie ziek, we hoorden dat vorige week. En dat is niet fijn, voor Arie zelf, voor Vrouw zijn vrouw en ook zoon vind het maar niks.
Want Arie is zijn held. En ja, helden moeten altijd helden blijven en niet ziek worden.
Arie is net jarig geweest en is nog wat jaartjes van de tachtig verwijderd. Dus, ja jong is hij niet maar het lijkt wel of Arie niet oud kan worden.
Het moest niet mogen, zou Arie ineens zomaar kunnen zeggen. Arie kan altijd mooie zinnen zeggen, die zo mooi zijn, woorden van vroeger, je blijft genieten.
Oud worden is slechts een leeftijd die elke keer verandert, denk ik maar. Vond je vroeger zestig jaar oud, dan is het nu jong. Mensen van zestig zijn niet meer oud. Er zijn zeventigers te vinden in sportscholen en aan de finish van de Damloop. Beginnende zeventigers maar ook late zeventigers kunnen kwieker zijn dan beginnende tieners en late twintigers van nu.
Maar goed.
Dat zal mij een zorg zijn.
Het gaat nu even om Arie.
Arie is ziek.
Dat kan gebeuren. Er heerst altijd wel iets.
Maar Arie moet maar weer gauw beter worden.
Grote mannen zijn sterk hoor, zei zoon vroeger.
En vandaag zei hij het weer, jaren later.
Arie, de grote lieve man.
Zijn held.
Voor altijd.

dinsdag 14 februari 2012

Valentijn

Samen liepen ze door Albert Heijn, het trekmandje trok zij. Hij keek en pakte een pak jus d'orange uit het vak. 'Als je er twee neemt zijn ze in de bonus', zei zij tegen hem. Hij keek haar aan als een kind dat pas leerde boodschappen doen. 
'In de bonus', vroeg hij vragend. 
'Dan kan je twee pakken nemen en is er eentje gratis', zei zij ter verduidelijking.
Hij keek haar aan en hoorde het in Keulen donderen, dat zag je meteen.
Zijn hand pakte een pak jus d'orange voor de tweede maal.
'Die andere vind je toch nog lekkerder', zei ze, toen de man net een keuze had gemaakt en een tweede had gepakt.
Hij keek nog even naar de soorten sap maar vond het wel best zo, met die pakken van "coolbest" . 
Zijn blik sprak boekdelen en haar blik keek verliefd naar die boekdelen. 
Gelukkig bleef hij bij zijn besluit en koos het pak sap waar hij van hield. Hij wist tenslotte zelf wel dat hij die smaak lekkerder vond.
Ze liepen verder en keken verliefd.
Soms naar elkaar.
Soms even niet.
Zij volgde hem met het blauwe trekkarretje en haar wangen bloosden van liefde.
Zijn ogen keken dromerig naar haar maar ook als hij niet naar haar keek. 
Het was een apart stel, dat wel.
Maar goed.
Ze liepen naar de kassa, legden de pakken sap en andere spullen op de band en betaalden. De sticker voor de Muppet actie wilden ze niet, ze schudden allebei fel hun hoofd.
Tot zo ver leek de liefde voor elkaar groots, ook bij de kassa.
Ze liepen de winkel uit.
Nou ja, bijna dan.
Toen ze samen de uitgang naderden zagen ze de vele bloemen staan. Die stonden er altijd maar vandaag leken de bloemen uitbundiger, roder en wellicht duurder, vermoedde ik.
De harten van Valentijn hingen in de boeketten, dat verkocht vast beter. Sliertjes hingen vrolijk aan de rozen.
Hij keek naar de bloemen en zij keek naar hem. Je zag de verwachting in haar verlangende ogen glinsteren.
Zijn hand reikte naar een rode roos en hij voelde heel zachtjes aan de blaadjes.
Blind van liefde was hij niet, leek het, maar twijfelend van aard, dat weer wel. Daar had hij ook al last van bij het jus d'orange- en andere sappen vak.
Haar wangen bloosden nog roder dan de roos, zij straalde helemaal.
Maar toen.
Ik zag het gebeuren. 
De hand trok zich terug, zonder de roos er in. Haar ogen vulden zich vol teleurstelling, het verlangen naar de roos was even zo groot.
De dag van Valentijn was het vandaag, wist zij.
Zijn hand pakte de boodschappentas en hij liep de winkel uit. 
Zij liep achter hem aan.
Een drama leek het even.
Misschien wist hij niet van zo'n dag en zij wel.
Misschien was hij niet zo erg verliefd en zij wel.
De tragiek leek groot maar duurde kort.
Zij lachte en keek hem weer verliefd aan. Haar wangen nog steeds rood.
Hij keek zelfs ook even naar haar.
En soms is dat gewoon genoeg.
Zonder roos van Valentijn.
Maar vol van liefde.







zondag 5 februari 2012

Winter

'In Limburg was het al eerder,' zei de man die achter mij zat in de trein. Ik kon zijn gezicht niet zien maar luisterde graag naar zijn betoog. 'Mijn vriendin woont daar,' vertelde de man tegen de man die hij niet kende en die net was ingestapt in Castricum en nu tegenover hem zat. 'Vrij ben ik,' vervolgde de man, 'ik zie wel wanneer het warm water gaat regenen,' lachte hij luid. 'Heb je dan al vorstverlet,' vroeg de andere man. 'Heet dat zo?' vroeg hij verbaasd. 'O, ja dat zal wel,' zei hij twijfelend, 'ik wist niet meer hoe dat heette. Ze sneeuwen daar ook al, in Limburg of hoe heet het, sleeën bedoel ik. Naar mijn vriendin ga ik nu en ik zie wel wanneer ik terug kom,' lachte hij luid.
Vorstverlet en sleeën, ach hij had zo lang deze woorden niet meer uitgesproken en bijna vergeten dat ze nog bestonden.
De trein snelde als een gele sliert langs de schitterende witte velden en reed nog net op tijd. Het was vroeg in de morgen. De sneeuw was maar net aan het vallen en de vlokken vlogen met de Oostenwind mee naar hun bestemming. Het werd snel wit buiten, een paard probeerde de vlokken van het veulen te halen met zijn snoet, een tevergeefse poging. Het winterlandschap werd meer en meer betoverd in een witte wereld.
Vanmorgen was ik vertrokken van de Noordzeekust waar de duinen langzaam koud werden en het helmgras poogde te blijven zwaaien door de sneeuwvlokken heen. Het strand werd een witte vlakte in korte tijd, er werden duizenden zandkorrels verstopt onder nog eens duizenden kristallen van sneeuw. De wind waaide hard uit het Oosten en zelfs de kwallen vonden het te koud om op het strand te gaan liggen. Snijdende wind, zei mijn vader altijd vroeger. Even moest ik door de wind aan hem denken en de tranen rolden over mijn gezicht. De winter maakte hem ook blij en in het fotoboek van jaren terug herinnerde ik mij de foto van de sneeuw, met de verstopte boomstam eronder. Hij won er een prijs mee, destijds.
Ach ja. Die pap.
De zon scheen zo nu en dan heel fel, de wind waaide. Mensen leken te ontdooien in een vriendelijk soort, in deze kou, waar ze gewoon met elkaar praatten of zelfs zomaar gedag zeiden. Je hoefde elkaar niet eens te kennen en een glimlach had je zo gewonnen als je naar een ander keek. De lach werd beantwoord met een wederlach. Medelijden ook, zo'n gezicht van gezamenlijk leed wat ons allen trof als we door de geklonterde sneeuw heen glibberden. Kinderen leken meer te gillen, alle geluiden werd gedempt door de sneeuw.
Kon het maar altijd sneeuwen, dacht ik.
Het is winter.
Even tijd om te genieten, te wandelen, te glimlachen.
Want het is zo weer voorbij.