zondag 5 februari 2012

Winter

'In Limburg was het al eerder,' zei de man die achter mij zat in de trein. Ik kon zijn gezicht niet zien maar luisterde graag naar zijn betoog. 'Mijn vriendin woont daar,' vertelde de man tegen de man die hij niet kende en die net was ingestapt in Castricum en nu tegenover hem zat. 'Vrij ben ik,' vervolgde de man, 'ik zie wel wanneer het warm water gaat regenen,' lachte hij luid. 'Heb je dan al vorstverlet,' vroeg de andere man. 'Heet dat zo?' vroeg hij verbaasd. 'O, ja dat zal wel,' zei hij twijfelend, 'ik wist niet meer hoe dat heette. Ze sneeuwen daar ook al, in Limburg of hoe heet het, sleeën bedoel ik. Naar mijn vriendin ga ik nu en ik zie wel wanneer ik terug kom,' lachte hij luid.
Vorstverlet en sleeën, ach hij had zo lang deze woorden niet meer uitgesproken en bijna vergeten dat ze nog bestonden.
De trein snelde als een gele sliert langs de schitterende witte velden en reed nog net op tijd. Het was vroeg in de morgen. De sneeuw was maar net aan het vallen en de vlokken vlogen met de Oostenwind mee naar hun bestemming. Het werd snel wit buiten, een paard probeerde de vlokken van het veulen te halen met zijn snoet, een tevergeefse poging. Het winterlandschap werd meer en meer betoverd in een witte wereld.
Vanmorgen was ik vertrokken van de Noordzeekust waar de duinen langzaam koud werden en het helmgras poogde te blijven zwaaien door de sneeuwvlokken heen. Het strand werd een witte vlakte in korte tijd, er werden duizenden zandkorrels verstopt onder nog eens duizenden kristallen van sneeuw. De wind waaide hard uit het Oosten en zelfs de kwallen vonden het te koud om op het strand te gaan liggen. Snijdende wind, zei mijn vader altijd vroeger. Even moest ik door de wind aan hem denken en de tranen rolden over mijn gezicht. De winter maakte hem ook blij en in het fotoboek van jaren terug herinnerde ik mij de foto van de sneeuw, met de verstopte boomstam eronder. Hij won er een prijs mee, destijds.
Ach ja. Die pap.
De zon scheen zo nu en dan heel fel, de wind waaide. Mensen leken te ontdooien in een vriendelijk soort, in deze kou, waar ze gewoon met elkaar praatten of zelfs zomaar gedag zeiden. Je hoefde elkaar niet eens te kennen en een glimlach had je zo gewonnen als je naar een ander keek. De lach werd beantwoord met een wederlach. Medelijden ook, zo'n gezicht van gezamenlijk leed wat ons allen trof als we door de geklonterde sneeuw heen glibberden. Kinderen leken meer te gillen, alle geluiden werd gedempt door de sneeuw.
Kon het maar altijd sneeuwen, dacht ik.
Het is winter.
Even tijd om te genieten, te wandelen, te glimlachen.
Want het is zo weer voorbij.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten