woensdag 20 november 2013

Tram 25 in Rotterdam


Tram 25

Een onvervalst Rotterdammers accent met de vraag of ik een plaatsbewijs heb zingt mij toe. En waar de reis dan wel naar toe gaat is de volgende vraag.
'Iependaal' zeg ik.
'Dan zit je goed' zegt hij. 'En waar kom je vandaan?'
Van het centraal wilde ik eerst zeggen maar dat was een beetje flauw.
'Uit de buurt van Amsterdam' vermeld ik en op een of andere manier klinkt dat anders dan, ik kom uit Amsterdam.
'Hoe vin-je nou mijn stad' vraagt hij trots, wijdbeens staand en op zijn hart kloppend.
'Ik vind het hier mooi maar Amsterdam is ook prachtig' zeg ik hem.
De vergelijking, blijkt direct de aanleiding tot een professioneel verhoor.
'Controleren ze daar in de tram' vraagt hij met een serieus gezicht. 'Zelden' zeg ik, en kijkt hij mij gelukzalig aan. Zijn trotse Rotterdamse tramcontroleurshart zie je ter plekke zwellen. 'Die zitten alleen maar op hun billetjes, van die dichtgeknepen billetjes hebben ze, die Amsterdamse controleurs.' Hij laat zijn billen schudden, werkbillen zijn dit, wij zijn van de daden hier. Hij geeft nog even een klap op zijn eigen kont, dat ik het ook goed hoor, dat het echte werkbillen zijn.
Ik kan niet anders zeggen dat ik het erg gezellig vind in de tram in Rotterdam.
'Hoe vin-je het, die skyline, kijk nou toch, en zijn ogen dwalen door het raam in de verte. 'Bijzonder' zeg ik, en dat meen ik. Ongewenst dwalen mijn gedachten af naar de oorlogstijd alhier, maar lang heb ik niet om daar even bij stil te staan.
'Mijn wereldstad' roept hij en iedereen in de tram mag dat horen.
De volgende stop is voor een kerk, waarop staat, “zingen maakt blij”. Die Rotterdamse God is ook al zo'n vrolijkerd, mijmer ik.
'Ben je met trein gekomen' vraagt hij vervolgens, en hij is er nu bij gaan zitten. De tram is bijna leeg.
Ik knik.
'De kapsalon,' zegt hij lachend. 'Als je haar maar goed zit,' lach ik terug.
'Ik ben zo trots op mijn stad,' zegt hij ineens in diepe gedachten.
'Conny Janssen danst vind ik zo mooi' zeg ik. Hij kijkt mij aan, en zegt iets over de tramremise, terwijl hij naar buiten kijkt.
'Je ben-er, een mooie dag!'
Ik stap uit en hij zwaait.
Ik steek mijn hand op.

Kleurrijke herfstbladeren dansen vrolijk over de Rotterdamse stoep als de tram wegrijdt.








Zussen


Als zus nummer één door de wc-deur schalt hoe laat zij denkt, dat we naar de markt kunnen gaan, ontvang ik tegelijkertijd van zus nummer twee een whats app dat zij wel om 12 uur kan. Ik voel mij een totempaal tussen mijn zussen, een tam-tam, van zus één naar twee en weer andersom, en schetter vanuit mijn stoel terug door die wc-deur, dat zus twee om 12 uur wel kan terwijl ik ondertussen het antwoord van zus één whats app dat het goed is.

De op-de wc-zittende zus is tijdelijk neergestreken in mijn huis om even iets anders te zien dan de bergen waardoor zij wordt omringd in haar woonplaats in de Alpen; haar chalet staat daar al jaren, tussen de groene maar meestal witte bergen en dan ineens hunkert ze naar plat.
De bergen vallen haar aan, de bergtoppen komen haar keel uit, zegt ze dan.
Met ronkende motor ontvlucht zij haar naar koeienmest en houtkachels riekende oord, schiet de autobaan op en rijdt in ongeveer twaalf uur naar mijn huis, met slechts één plasstop en koffie uit de thermosfles.
Weg uit haar bergketen om zich zo spoedig mogelijk te nestelen in mijn flat op acht hoog.
Het uitzicht is weids met Hollandse luchten en als de wind verkeerd staat, heerlijke fabrieksgeuren maar zij geniet ervan. En daar gaat het om.

De andere zus, de whats apper, woont slechts 20 minuten met wind mee op de fiets, van mij vandaan.
Het plan voor vandaag is de markt.
Een uniek moment, de drie zussen samen want dat is bijna zelden mogelijk, dat we tegelijk kunnen. Altijd is er wel weer eentje elders maar vandaag niet.

Het is een mooie dag.
Als opperhoofd houd ik de organisatie in de gaten, ik ben de oudste tenslotte.
En zo spreken we af en hoe vreemd het ook klinkt, de ene zus gaat met de bus, het bergtype loopt en ik fiets naar de markt, alwaar wij hebben afgesproken in een koffietent.
Mijn verentooi wappert in de wind.
Gezusterlijk drinken we een cafe latte, een macchiato en een cappuccino- verschil moet er wezen- en lopen vervolgens al ratelend pratend in zinnen aanvullend en woorden half uitgesproken, naar de markt.

De verse vis het laatst, zegt zus één.
Deed mama ook altijd, roepen we.
Eieren, kip niet vergeten, zegt zus twee.
Kaas!

Wat is het toch fijn om een zus van mijn zussen te zijn.